Die blik

Ze smijt de deur hard dicht, zo hard dat de dunne muren ervan trillen. Het geeft haar een goed gevoel.  Ze staat voor de spiegel en maakt zichzelf lang. Kin in de lucht, rechtop staan, schouders naar achteren. Niemand, maar dan ook niemand, vertelt haar wat zij moet doen.
Hoe zij dit moet doen.
Zij doet het op haar manier. 

Hij hoort haar over de overloop stampen en zet zich schrap voor de klap die komen gaat. Met een harde knal gooit ze een deur dicht, zoals ze altijd doet. Harm grijnst. Sneu figuur dat ze is. Zo voorspelbaar. Hij staat op van de bank en loopt naar de koelkast, pakt een biertje en gaat bij het aanrecht staan. Het is mooi zacht lenteweer en de lieflijke voorjaarszon maakt dat veel kinderen buiten spelen. Hij hoort de vrolijke stemmetjes, gelach, plezier. Het steekt en maakt hem misselijk. Hij rent naar de wc om zijn biertje weer uit te spugen. Terwijl hij op de toilet zit bij te komen, ziet hij in zijn ooghoek hoe zij de trap afkomt. Ze heeft zich omgekleed en opgemaakt. “Ga je weer op stap?” vraagt hij. Hij verwacht geen antwoord en heeft dat ook niet nodig om te weten dat hij gelijk heeft. Ook al zo voorspelbaar. Hij verwerkt zijn verdriet thuis, alleen met een biertje. Zij gaat op stap, met vriendinnen, met drank en muziek. Ze zegt niks tegen hem, pakt haar jas en tas. Hij kijkt hoe ze de deur uitloopt. 

Ze doet haar mooie zwarte jas dicht. Haar telefoon trilt. Een bericht van Simone. “We zitten bij H32 op het terras!” leest ze. Lonneke moet haar best doen niet te juichen. Ze heeft er zin in. Weg uit dit huis met al zijn treurigheid. Ze moet naar het leven. Er midden in, ze wil niet aan de zijlijn staan. Drinken, feesten en alles vergeten. Nu ze buiten is, kan ze weer ademhalen. Ze blaast het laatste beetje woede uit. Ze zet Spotify aan op dansmuziek en weg is ze. Het is een klein kwartier fietsen naar de stad. Het zonnetje is heerlijk, perfect terrasweer. 
Bij de benzinepomp haalt ze nog even een pakje peuken. “Zo schat, ga je lekker op stap?” begroet de enthousiaste man achter de kassa haar met een knipoog. “Je hebt gelijk hoor, nu ervan genieten.” Kijk, dat is dus precies zoals zij er over denkt. Ze lacht en zwaait terwijl ze weer naar buiten loopt. In de stad zet ze haar fiets in de bewaakte stalling. Ze wandelt naar het café en ziet haar vriendinnen al zitten. “Hé, dag lieverds,” begroet ze hen, terwijl ze op de bank naast Hanneke ploft, “wat een mooi weer he? Ik moest gewoon weg thuis. Wat fijn dat jullie er zijn.” Hanneke tilt haar wijntje op. “Jij ook een?” Lonneke knikt en de ober komt al naar haar toe. “Je vriendinnen hadden er al een voor besteld”, lacht hij, het glas koude witte wijn zet hij voor haar neus. “Geniet ervan, dames”, zegt hij terwijl hij naar het volgende tafeltje loopt. “Gedoe thuis?” vraagt Simone. Lonneke knikt en maakt met haar hand een wegwerpgebaar. “Hetzelfde als altijd sinds het verlies van Stefan. Om gek van te worden. Hij snapt mij niet. En ik begrijp echt helemaal niks meer van hem. Waar is die leuke vrolijke man gebleven? Hij zit alleen nog maar thuis voor zich uit te staren. Da’s toch geen leven?” Haar vriendinnen knikken begripvol. Ook al weet Lonneke dat ze dit nooit zullen begrijpen. Ze hoopt voor hen dat ze dat ook niet gaan kunnen.

Hij draait zich om en ziet op de wekker dat het al 2 uur is. Nog steeds geen teken van Lonneke. Een bezorgd gevoel maakt zich meester van hem. Als er maar niks gebeurd is. Hij pakt zijn telefoon en ziet op de app dat ze 10 minuten geleden nog online was. Dan zal het wel goed zijn, denkt hij. Hij draait zich om en probeert te slapen. Slapen gaat moeilijk sinds Stefan er niet mee is. Hij mist de kleine geluidjes die hij maken kon. Midden in de nacht opstaan voor dat kleine mannetje, hij zou er nu een moord voor doen. Zijn gedachten gaan met hem op de loop en hij weet dat dit pijn gaat doen. Zijn verdriet is nog zo rauw. Hij wil aan zijn mannetje denken, maar ook weer niet. Er niet aan denken betekent ook dat het geen pijn doet. Hij staat op en loopt naar beneden. Pakt een biertje uit de koelkast. Op het dressoir staat een foto van Stefan, die gemaakt is net na zijn geboorte. Een perfect mannetje, zo mooi en zo tevreden. Grote bruine ogen een kleine donkere krulletjes. Harm pakt de foto en drukt hem tegen zijn hart. 

Lonneke pakt haar fiets en fietssleutel. Probeert de sleutel in het slot te krijgen, maar dat valt nog niet mee. Het is inmiddels pikkedonker. De vele wijntjes helpen ook niet meer, zegt ze hardop tegen zichzelf. Eindelijk, gelukt. Ze wandelt de fietsenstalling uit en gaat de weg op. Op straat is het stil, rustig fietst ze naar huis. Lonneke glimlacht, het was een leuke avond. Vanaf het terras waren ze doorgegaan naar La Colinne om een hapje te eten. De vriendjes van Hanneke en Simone waren daar ook bij. Ze kreeg van hen wel weer de blik. Die blik, die zag ze voor het eerst toen Stefan ziek werd. Mensen keken op een bepaalde manier, die ze nog niet eerder gezien had. Het was een vreemde mengeling van medelijden, verdriet en ‘ik weet niet wat ik nu tegen je moet zeggen’’. Afschuwelijk is hij. Nu, bijna een jaar later krijgt ze hem nog steeds.  Ze zou tegen deze mensen willen schreeuwen. Hou op met zo naar mij te kijken! Ik ben meer dan de moeder van dat kindje dat stierf. Ik ben doorgegaan. Nu jullie nog! Ze weet dat veel mensen haar koud vinden. Dat zij denken dat ze Stefan vergeten is. Maar dat is natuurlijk niet. Nooit zal ze hem vergeten. Hun prachtige zoon. Dat mooie,  kleine perfecte lijfje. Alles erop en eraan. Het mooiste dat ze ooit gemaakt had. Met pijn in haar hart denkt ze terug aan hoe gelukkig ze toen waren. 
Dolverliefd. Op elkaar en op Stefan. 
Met nog meer pijn denkt ze aan die gitzwarte middag in het ziekenhuis. De dokters – vier stuks – die het kamertje op kwamen. Het kleine kamertje, waar ze zojuist met spoed waren binnengebracht. Stefan lag aan allerlei slangen, een piepende hartmonitor, had sondevoeding via een slangetje in zijn neus. “Wij hebben helaas slecht nieuws,” begon de oudste van de vier, “Stefan is erg ziek.” Kanker. Zo pats-boem. Hun kindje had kanker. Een pasgeboren baby met een tumor in zijn buik. Niks meer aan te doen. “Ga naar huis en ga genieten”, zei de vrouwelijke kinderarts.  Twee weken na die middag stierf Stefan thuis. 

Lonnneke haalt haar neus op en poets met haar sjaal haar gezicht schoon. Ze fietst de straat in waar hun huis staat. Zou Harm al slapen? Ze zet de fiets tegen de muur en loopt naar de voordeur. Uit haar tas haalt ze de sleutel. 
Harm hoort een fiets tegen de muur aanvallen. Hij droogt zijn tranen en loopt naar de voordeur. Door het raam ziet hij Lonneke onhandig  bezig met de voordeursleutel.  Hij opent de deur en ziet haar betraande gezicht. Hij pakt haar hand, trekt haar zachtjes het huis in en slaat zijn armen om haar heen.
Hij voelt hoe ze even nog tegenstribbelt, waarna ze toegeeft aan haar verdriet. Hij kust haar op haar blonde haren.  Lonneke snikt. “Ik kreeg weer de blik,” zegt ze snotterend. Harm sust. “Gruwelijk is die.” Hij pakt haar nog steviger vast.  “Kom mee, dan gaan we samen naar onze zoon kijken.”

Plaats een reactie